Jingoism

Jingoism: Macht, propaganda en de erosie van het publieke domein

Inleiding

Met “Jingoism” (2025) schetst Christoph Van Dyck een meedogenloos portret van de moderne ideologie van macht. De Belgische kunstenaar, tevens bezieler van de Nieuwe Brabantse Kunst (NBK), onderzoekt hoe politieke structuren hun legitimiteit behouden door esthetiek, symboliek en ritueel. Zijn linogravure is geen louter grafisch werk, maar een visuele analyse van macht als discursief fenomeen.

De titel verwijst naar jingoïsme — agressief patriottisme en oorlogszuchtig nationalisme — dat Van Dyck actualiseert in een tijd waarin NAVO-lidstaten hun defensiebudgetten verhogen tot ongeziene niveaus, sommigen zelfs tot 5% van hun bruto binnenlands product. Deze politieke keuze, voorgesteld als ‘veiligheid’, toont precies wat Jingoism thematiseert: de verschuiving van collectieve zorg naar militair prestige, van publieke infrastructuur naar bewapening.

Binnen dit kader staat Van Dycks werk symbool voor een bredere strijd: die van kunstenaars en burgers tegen een cultuur die macht verwart met veiligheid en welvaart met bewapening.


Beeldanalyse

Het beeld toont een militair figuur die op een trompet blaast. Achter hem scheren vliegtuigen over, een tank rolt naar voren, en aan de linkerkant liggen een bus en een stad in puin. De compositie is strak, geometrisch en onontkoombaar.

De trompet is het semantische hart van de prent: symbool van propaganda, van retoriek die verpakt wordt als harmonie. De figuur is anoniem — een icoon van gehoorzaamheid, niet van heldendom.

De bus in puin verwijst naar het verlies van het publieke domein. Waar de bus symbool stond voor collectieve mobiliteit en gedeelde middelen, ligt ze hier in het stof van de militaire logica. De stad in puin vormt de achtergrond van een wereld waarin burgers niet langer de maat zijn van beleid, maar enkel zijn collateral damage.

Van Dyck toont niet de oorlog, maar de esthetiek van haar rechtvaardiging.


Vorm en techniek

De linogravure is het ideale medium voor deze thematiek. Haar scherpte, directheid en onherroepelijkheid weerspiegelen de dwingende logica van ideologische systemen. Elke lijn is een beslissing, elke afdruk een echo.

De reductie tot zwart en wit, zonder grijs, weerspiegelt de binaire moraal van het geopolitieke discours: vriend of vijand, vrijheid of chaos. Van Dyck’s formele strengheid herinnert aan Frans Masereel en Käthe Kollwitz, maar zijn onderwerp is minder humanistisch dan structureel: niet de mens in lijden, maar de machine van macht zelf.

Binnen de context van de NBK krijgt deze vorm een collectieve dimensie. Linogravures kunnen goedkoop worden verspreid, gedrukt op papier of stof — zoals de iconische NBK-T-shirts. Ook die shirts zijn grafiek: draagbare tegenbeelden, publieke gebaren van culturele weerstand.


Propaganda en spektakel

De trompetblazer in Jingoism is niet enkel een militair personage, maar een performer van macht. Zijn gebaar belichaamt wat Guy Debord in La Société du spectacle (1967) omschreef als de transformatie van macht tot representatie: macht die bestaat door gezien en gehoord te worden.

Van Dyck toont dat proces in een enkel stilstaand beeld. De trompet produceert geen muziek, maar bevel. De soldaat blaast omdat de structuur van macht van hem verlangt dat hij blaast — een visuele metafoor voor de productie van instemming, zoals Noam Chomsky en Edward Herman die beschreven. Macht heeft geen legitimiteit nodig wanneer ze erin slaagt haar noodzaak te laten klinken als vanzelfsprekendheid.


Laibach, NSK en overidentificatie

In zijn omgang met militaristische symboliek sluit Van Dyck aan bij de strategie van het Sloveense collectief Neue Slowenische Kunst (NSK) en zijn muzikale tak Laibach. Sinds de jaren 1980 gebruiken zij de esthetiek van totalitaire regimes om de logica van gehoorzaamheid te ontmaskeren.

Volgens Slavoj Žižek bestaat hun methode van overidentificatie erin de taal van macht zó letterlijk te herhalen dat haar absurditeit zichtbaar wordt. Van Dyck deelt die interesse in de performativiteit van ideologie, maar zonder ironie. Waar Laibach de esthetiek van macht opvoert als parodie, ontkleedt Van Dyck haar — hij toont de naakte retoriek zonder decor.

De trompetblazer is geen acteur, geen metafiguur, maar een mens die gevangen zit in de logica van zijn eigen overtuiging. Zoals Žižek stelt: “Ideologie functioneert juist wanneer men denkt dat men er niet in gelooft.”⁽¹⁾ De officier blaast niet omdat hij overtuigd is, maar omdat overtuiging niet meer nodig is.


Gramsci, hegemonie en tegenmacht

De NBK, waarvan Van Dyck de bezieler is, is te lezen als een hedendaagse toepassing van Antonio Gramsci’s concept van tegen-hegemonie. In zijn Prison Notebooks betoogde Gramsci dat macht niet enkel door dwang, maar vooral door culturele instemming wordt gehandhaafd. Wie de cultuur beheerst, beheerst het denken — en dus de toekomst.

Van Dyck en de NBK proberen die culturele hegemonie te doorbreken door kunst als publieke handeling te herdefiniëren. Jingoism is in die zin een vorm van tegen-hegemonisch beelddenken. Het toont hoe het neoliberale veiligheidsdiscours — vandaag versterkt door NAVO’s roep om hogere defensiebudgetten — de sociale verbeelding koloniseert.

Dat westerse landen vandaag overwegen tot 5% van hun BBP aan defensie te besteden, ondermijnt de kern van het democratische contract: het idee dat welvaart, zorg en cultuur publieke prioriteiten zijn. Van Dyck’s verwoeste bus en ingestorte stad zijn visuele metaforen voor dat proces: de ruïnes van solidariteit.


De economie van oorlog

Van Dyck’s kritiek is niet moralistisch, maar structureel. Jingoism ontleedt de politieke economie van oorlog: de symbiose tussen staatsmacht en private industrie. Waar in de 19e eeuw oorlogen werden gevoerd om grondgebied, worden ze vandaag gevoerd om groei.

De trompet en de tank vormen in het beeld een visueel koppel — communicatie en productie, propaganda en kapitaal. Hun samenspel toont hoe geweld, media en industrie elkaar versterken in een zelfonderhoudend systeem dat oorlog tot economische noodzaak maakt.


Van Tegenmacht tot Jingoism

In “Tegenmacht” (2023) verbeeldde Van Dyck collectieve solidariteit: arbeiders, burgers, kunstenaars in gezamenlijke weerstand. “Jingoism” is de tragische echo daarvan. De collectieve stem is vervangen door een enkel bevel.

Esthetiek als ethiek

De NBK en haar performatieve interventies — affiches, lezingen, T-shirts — proberen dat verlies van collectieve stem te keren. Waar Jingoism de stilte toont die volgt op propaganda, probeert de NBK die stilte opnieuw te vullen met beelden van verbinding.


Van Dyck’s werk is niet moraliserend, maar moreel. Zijn gebruik van zwart en wit is geen esthetische beperking, maar een ethische: er is geen middenweg tussen macht en medeplichtigheid. De linogravure belichaamt wat Jacques Rancière “het politiek potentieel van esthetiek” noemt — het vermogen om het onzichtbare zichtbaar te maken.⁽²⁾

Binnen de NBK krijgt dat concreet vorm: kunst als collectieve infrastructuur van betekenis. De NBK-T-shirts, met hun sobere typografie en directe taal, functioneren als mobiele manifesten. Ze vertalen Van Dycks grafische taal in een hedendaagse publieke praktijk — kunst die letterlijk gedragen wordt, en dus deel uitmaakt van de straat, niet van het museum.


Conclusie

Met “Jingoism” toont Christoph Van Dyck dat kunst niet slechts reageert op macht, maar haar ook kan analyseren. Zijn linogravure is een visuele diagnose van de tijd: een samenleving waarin staten hun veiligheid meten in procenten van militaire uitgaven, terwijl publieke diensten afbrokkelen.

Als bezieler van de Nieuwe Brabantse Kunst stelt Van Dyck de vraag wat er overblijft van cultuur wanneer kunst, zorg en onderwijs worden opgeofferd aan defensie. Zijn antwoord is helder: tegenmacht.
Tegenmacht in de vorm van beeld, drukinkt en gedachte. Tegenmacht als esthetische daad.

De bus en de stad in puin symboliseren niet enkel oorlog, maar de ideologische sloop van het publieke. De trompet klinkt als de stem van macht, maar ook als waarschuwing.
Van Dyck vraagt: hoeveel lawaai van veiligheid kan een samenleving verdragen voordat ze haar ziel verliest?

Jingoism is zo meer dan een grafisch werk — het is een hedendaagse allegorie over ideologie, cultuur en verzet.
Een herinnering dat echte veiligheid niet begint met tanks, maar met verbeelding.


Noten

  1. Slavoj Žižek, The Sublime Object of Ideology (London: Verso, 1989).
  2. Jacques Rancière, Le Partage du sensible: Esthétique et politique (Paris: La Fabrique, 2000).
  3. Antonio Gramsci, Selections from the Prison Notebooks (New York: International Publishers, 1971).
  4. Guy Debord, La Société du spectacle (Paris: Buchet-Chastel, 1967).
  5. Alexei Monroe, Interrogation Machine: Laibach and NSK (Cambridge, MA: MIT Press, 2005).
  6. Edward S. Herman & Noam Chomsky, Manufacturing Consent: The Political Economy of the Mass Media (New York: Pantheon, 1988).
  7. Pierre Bourdieu, Sur l’État: Cours au Collège de France 1989-1992 (Paris: Seuil, 2012).
  8. Zie recente NAVO-verklaringen over verhoging van defensie-uitgaven, o.a. NATO Defence Expenditure Report (2024), waarin meerdere lidstaten aangeven richting 3 tot 5% van hun BBP te streven.